Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8333

Datum uitspraak2008-12-17
Datum gepubliceerd2008-12-24
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers300537 / HA ZA 08-345
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verkoop van gestolen auto. Koper vordert schadevergoeding van verkoper, vermeende dief en vroegere eigenaar die mogelijk de auto heeft verduisterd. Vordering jegens vermeende dief en vroegere eigenaar wordt afgewezen nu niet aan de stelplicht is voldaan. Verkoper wordt bij verstek veroordeeld.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 300537 / HA ZA 08-345 Uitspraak: 17 december 2008 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: [eiser], wonende te [eiser], eiser, advocaat mr. J.J.A. Bosch, - tegen - 1. [gedaagde 1], wonende te [woonplaats], gedaagde, niet verschenen, 2. [gedaagde 2], wonende te [woonplaats], gedaagde, advocaat mr. R. van Noord, 3. [gedaagde 3], wonende te [woonplaats], gedaagde, niet verschenen. Partijen worden hierna aangeduid als "[eiser]" respectievelijk "[gedaagde 1]", "[gedaagde 2]" en "[gedaagde 3]". 1 Het verloop van het geding 1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: - dagvaarding d.d. 28 en 29 januari 2008 t.a.v. [gedaagde 3] respectievelijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en de door [eiser] overgelegde producties; - conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde 2]; - conclusie van repliek, met producties; - conclusie van dupliek aan de zijde van [gedaagde 2]. 1.2 Tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 3] is verstek verleend. 2 De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast: 2.1 [gedaagde 3] en [gedaagde 2]agde 2] hebben een relatie gehad en samengewoond. [gedaagde 3] was eigenaar van een auto met [kenteken]. De auto was tegen diefstalschade verzekerd bij verzekeraar Polis Direct. [gedaagde 2] had een reservesleutel van de auto. De relatie is op 15 juni 2000 verbroken. 2.2 Op 16 oktober 2000 heeft [gedaagde 3] aangifte gedaan van diefstal van het kentekenbewijs behorende bij de auto. In het proces-verbaal van aangifte is – voor zover van belang – de volgende verklaring van [gedaagde 3] opgenomen: “Het is dus voor mij duidelijk dat [gedaagde 2] de kenteken-papieren van mijn auto heeft weggenomen.” 2.3 Op 8 november 2000 is het kenteken van de auto overgeschreven op naam van [gedaagde 1]. 2.4 Op 11 november 2000 heeft [gedaagde 3] aangifte gedaan van diefstal van de auto. In het proces-verbaal van aangifte is – voor zover van belang – de volgende verklaring van [gedaagde 3] opgenomen: “Zij [[gedaagde 2], toevoeging rechtbank] heeft namelijk tegenover (…) getuige verklaard, na het tonen van bedoelde kenteken bewijzen en de autosleutel, dat zij voornemens was om mijn auto weg te gaan nemen. (…) Ik ben er van overtuigd dat (…) [gedaagde 2] middels gebruik van mijn autopapieren kans heeft gezien de auto over te laten schrijven.” 2.5 Polis Direct heeft de schade ter zake van de diefstal aan [gedaagde 3] vergoed. Op 19 december 2000 is de auto bij akte van eigendomsoverdracht overgedragen aan Polis Direct. 2.6 Op 24 december 2000 heeft [eiser] de auto gekocht van [gedaagde 1]. 2.7 Polis Direct heeft van [eiser] afgifte van de auto gevorderd. Deze vordering is door de rechtbank Amsterdam toegewezen bij vonnis in kort geding d.d. 7 juni 2001. [eiser] heeft de auto aan Polis Direct afgegeven. 2.8 Tegen [gedaagde 2] is geen strafrechtelijke vervolging ingesteld wegens diefstal van de kentekenbewijzen noch wegens diefstal van de auto, ook niet nadat [eiser] daartegen op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering een klacht had ingediend. 3 De vordering De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 9.822,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2008 tot de dag der algehele voldoening alsmede met de buitengerechtelijke kosten en de kosten van het geding. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd: 3.1 [gedaagde 1] heeft jegens [eiser]: a. wanprestatie gepleegd, omdat hij anders dan was overeengekomen niet de volledige eigendom heeft overgedragen; alsmede b. onrechtmatig gehandeld, omdat hij [eiser] een kooprijs heeft laten voldoen terwijl hij wist danwel behoorde te weten dat hij de eigendom niet kon leveren omdat hij beschikkingsonbevoegd was. 3.2 [gedaagde 2] heeft onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld omdat zij de kentekenbewijzen van [gedaagde 3] zou hebben ontvreemd en aan [gedaagde 1] zou hebben verkocht. 3.3 [gedaagde 3] heeft onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld omdat zij vermoedelijk zelf de kentekenbewijzen aan [gedaagde 1] heeft geleverd, terwijl zij eveneens aangifte van diefstal heeft gedaan van die kentekenbewijzen. 3.4 [eiser] heeft de auto te goeder trouw van [gedaagde 1] gekocht voor een koopprijs van destijds NLG 14.000,--. Hij heeft daartoe op 28 december 2000 een bedrag van NLG 14.000,-- van zijn bankrekening opgenomen. 3.5 [eiser] heeft schade geleden van € 7.276,--, nu hij de auto aan Polis Direct heeft moeten afstaan terwijl hij het aan [gedaagde 1] betaalde bedrag niet terug heeft ontvangen. 3.6 Daarnaast maakt [eiser] aanspraak op een vergoeding van de wettelijke rente vanaf [naar de rechtbank begrijpt] 7 juni 2001, aangezien op deze datum [eiser] is veroordeeld tot teruggave van de auto. 3.7 De gedaagden zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de door [eiser] geleden schade. 3.8 [eiser] heeft [gedaagde 3], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] schriftelijk aansprakelijk gesteld voor de geleden schade respectievelijk op 9 oktober 2005, 13 oktober 2005 en 14 oktober 2005. 3.9 Aangezien [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in oktober 2005 door de advocaat van [eiser] schriftelijk aansprakelijk zijn gesteld, dient de vordering van [eiser] te worden vermeerderd met buitengerechtelijke kosten. 4 Het verweer van [gedaagde 2] [gedaagde 2] verzoekt om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad ontslag bij instantie te verlenen, de vorderingen van [eiser] af te wijzen door hem niet ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, dan wel hem die te ontzeggen met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding. [gedaagde 2] heeft daartoe het volgende aangevoerd: 4.1 De dagvaarding is niet rechtsgeldig uitgebracht, nu in de aanhef van de dagvaarding is vermeld dat er woonplaats wordt gekozen ten kantore van de advocaat en procureur mr. J.J.A. Bosch, ‘die door eiser tot gemachtigde wordt gesteld’. 4.2 [eiser] heeft in strijd met artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gehandeld. Er zijn feiten onnodig laat of niet volledig in het geding gebracht. 4.3 De ingestelde rechtsvordering is verjaard, nu eiser pas op 29 januari 2008 tot het uitbrengen van een dagvaarding is overgegaan. Er heeft geen rechtsgeldige stuiting plaatsgevonden door de overgelegde brief van 15 oktober 2005, nu deze niet voldoet aan de hoge eisen die aan een stuiting zijn gesteld en [eiser] zich bovendien in deze brief het recht van nakoming niet ondubbelzinnig voorbehoudt. 4.4 Door het lange tijdsverloop is er sprake van misbruik van recht en/of rechtsverwerking aan de zijde van [eiser]. 4.5 [eiser] had aan de hand van de volgende omstandigheden behoren te zien dat het een gestolen auto betrof: - [gedaagde 3] heeft een extra stuurslot laten aanbrengen, welk slot moet zijn geforceerd; - het ligt op de weg van [eiser] om te controleren of de auto als gestolen stond geregistreerd; - er is sprake van een snelle doorverkoop; - de gestelde koopprijs van NLG 14.000,-- ligt onder de dagwaarde van NLG 16.500,--. 4.6 De hoogte van de vordering en de daarover verschuldigde rente is niet door [eiser] nader onderbouwd. 4.7 De gevorderde buitengerechtelijke (incasso)kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu zij naar hun aard en omvang niet als buitengerechtelijke kosten zoals bedoeld in het Rapport Voorwerk II zijn aan te merken. 5 De beoordeling 5.1 De stelling van [gedaagde 2] dat de dagvaarding niet rechtsgeldig is uitgebracht, omdat [eiser] heeft verzuimd in de dagvaarding procureur te stellen, wordt verworpen om reden als volgt. Uit de aangehaalde tekst van de dagvaarding is voldoende duidelijk op te maken dat mr. J.J.A. Bosch in rechte [eiser] vertegenwoordigde. Dat hij daarbij in de tekst van de dagvaarding niet als advocaat, maar als gemachtigde is aangeduid, is in het licht van de overige bewoordingen in de dagvaarding aan te merken als een kennelijke misslag. Een dergelijke kennelijke misslag, die voor de wederpartij naar objectieve maatstaven voldoende kenbaar was en die [gedaagde 2] niet in zijn belangen heeft geschaad, leidt niet tot nietigheid van de dagvaarding. Van verlening van ontslag van instantie, zoals [gedaagde 2] betoogt, kan evenmin sprake zijn, reeds omdat [persoon 1] niet (ingevolge het bepaalde in artikel 123 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) door de rechter eerst in de gelegenheid is gesteld om alsnog procureur te stellen. Vordering jegens [gedaagde 2] 5.2 [eiser] verwijt [gedaagde 2] dat zij de kentekenbewijzen en de auto van [gedaagde 3]e heeft ontvreemd, vervolgens heeft verkocht aan [gedaagde 1] en derhalve onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser]. Vooropgesteld wordt dat degene die bewust beschikkingsonbevoegd goederen verkoopt aansprakelijk is voor de schade die een ander daardoor lijdt. [eiser] heeft evenwel, gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde 2], onvoldoende specifieke feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat [gedaagde 2] de kentekenbewijzen en de auto heeft ontvreemd. [gedaagde 3]e heeft weliswaar in de processen-verbaal van aangifte van de diefstallen het vermoeden geuit dat [gedaagde 2] de diefstallen had gepleegd, maar dat leidt niet tot de conclusie dat dit is komen vast te staan. Dit geldt temeer nu het Openbaar Ministerie niet tot strafvervolging van [gedaagde 3]e is overgegaan, ook niet na klacht van [eiser] daarover. Uit het vonnis in kort geding d.d. 7 juni 2001 blijkt evenmin dat [gedaagde 2] de auto heeft gestolen. Daarin is enkel vastgesteld dat onder de – door [gedaagde 3]e – gegeven omstandigheden het aannemelijk is dat [gedaagde 2] de auto heeft weggehaald. Daar komt bij dat [gedaagde 2] geen partij was bij die zaak en dus geen verweer heeft gevoerd, zodat aan dat vonnis geen dwingende bewijskracht tegen [gedaagde 2] toekomt. Nu [eiser] geen andere feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die tot de conclusie leiden dat [gedaagde 2] de kentekenbewijzen en de auto heeft gestolen en aan [gedaagde 1] heeft verkocht, zal de vordering op [gedaagde 2] zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. Om deze reden wordt aan bewijslevering niet toegekomen en wordt het bewijsaanbod gepasseerd. 5.3 [eiser] zal ter zake van de vordering ingesteld jegens [gedaagde 2] als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. Vordering jegens [gedaagde 3] 5.4 De vordering ingesteld jegens [gedaagde 3] zal als ongegrond worden afgewezen, nu onvoldoende is gesteld of gebleken dat [gedaagde 3] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld. [eiser] heeft zijn dagvaarding op dit punt zeer summier ingevuld. Eerst onder het kopje “Verweren” heeft hij uit de ontkenning van aansprakelijkheid door [gedaagde 2] afgeleid dat “[gedaagde 3] danwel [gedaagde 2] de auto en de kentekenbewijzen aan [gedaagde 1] verkocht moet hebben” en onder het kopje “Weerlegging” daaraan slechts toegevoegd dat “het vermoeden is gerezen dat [gedaagde 3] zelf de kentekenbewijzen aan [gedaagde 1] heeft geleverd en er sprake is van fraude”. Echter, verkoop van een auto door de eigenaar van die auto kan niet worden opgevat als een onrechtmatige daad; [gedaagde 3] was hiertoe bevoegd. Bovendien blijkt uit voormelde stelling niet dat [gedaagde 3] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld: de mogelijkheid wordt immers opengelaten dat niet [gedaagde 3], maar [gedaagde 2] onrechtmatig heeft gehandeld. Nu [eiser] geen andere feiten of omstandigheden die tot toewijzing van de vordering zouden kunnen leiden heeft gesteld, zal de rechtbank de vordering jegens [gedaagde 3] afwijzen. 5.5 [eiser] zal ter zake van de vordering ingesteld jegens [gedaagde 3] als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. Vordering jegens [gedaagde 1] 5.6 De vordering ingesteld jegens [gedaagde 1] komt niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze voor toewijzing vatbaar is. 5.7 [eiser] wordt bijgestaan door een toegevoegd advocaat, zodat hij geen aanspraak kan maken op vergoeding van buitengerechtelijke kosten, tenzij een derde is ingeschakeld wiens kosten ten laste komen van [eiser] en/of er sprake is van een voorwaardelijke toevoeging. Nu dit laatste niet is gesteld of gebleken, zullen de gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen. 5.8 [gedaagde 1] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van [eiser] in het geding. 6 De beslissing De rechtbank, wijst af de vordering jegens [gedaagde 3] en [gedaagde 2]; veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde 3], vastgesteld op nihil, aangezien [gedaagde 3] niet in de procedure is verschenen; veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde 2] bepaald op € 1.071,--, waarvan te voldoen: a aan de griffier van deze rechtbank (rekeningnummer 19 23 25 892, ten name van MvJ Arrondissement Rotterdam [545]), onder vermelding van zaak- en rolnummer): € 227,25 aan in debet gesteld vast recht; € 768,-- aan salaris voor de advocaat; -------- + € 995,25 b aan de advocaat van [eiser]: € 75,75 voor het niet in debet gestelde deel van het vast recht; veroordeelt [gedaagde 1] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen het bedrag van € 9.822,-- (zegge: negenduizend achthonderdtweeëntwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW vanaf 29 januari 2008 tot aan de dag der voldoening; veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] bepaald op € 786,44, waarvan te voldoen: a aan de griffier van deze rechtbank (rekeningnummer 19 23 25 892, ten name van MvJ Arrondissement Rotterdam [545]), onder vermelding van zaak- en rolnummer): € 227,25 aan in debet gesteld vast recht; € 85,44 aan in debet gestelde kosten voor de deurwaarder; € 14,-- aan overige verschotten; € 384,-- aan salaris voor de advocaat; -------- + € 710,69 b aan de advocaat van [eiser]: € 75,75 voor het niet in debet gestelde deel van het vast recht; verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.M. Ahsmann. Uitgesproken in het openbaar. 2053/429